Niederländisch » Deutsch

or·de·ning <ordening|en> [ɔrdənɪŋ] SUBST f

3. ordening (het geordend-zijn):

rups·band <rupsband|en> [rʏpsbɑnt] SUBST m

aan·voer·ders·band <aanvoerdersband|en> [anvurdərzbɑnt] SUBST m

adres·band <adresband|en> [adrɛzbɑnt] SUBST m

fiets·band <fietsband|en> [fitsbɑnt] SUBST m

or·de·nen <ordende, h. geordend> [ɔrdənə(n)] VERB trans

3. ordenen (netjes opknappen):

ring·band <ringband|en> [rɪŋbɑnt] SUBST m

vi·deo·band <videoband|en> [videjobɑnt] SUBST m

breed·band <breedband|en> [bredbɑnt] SUBST m

hals·band <halsband|en> [hɑlzbɑnt] SUBST m

rouw·band <rouwband|en> [rɑubɑnt] SUBST m

boek·band <boekband|en> [buɡbɑnt] SUBST m

co·ver·band <coverband|en> [kɔvərbɑnt] SUBST m

en·kel·band <enkelband|en> [ɛŋkəlbɑnt] SUBST m

kleef·band [klevbɑnt] SUBST nt of m geen Pl (plakband)


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski