Übersetzungen für „panhas“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

pan·lat <panlat|ten> [pɑnlɑt] SUBST f

panlat

Dachlatte f

pan·vis <panvis|sen> [pɑnvɪs] SUBST m

panvis

Bratfisch m

panvis

Backfisch m

aan·hang [anhɑŋ] SUBST m geen Pl

aanhang

Anhang m

aanhang

Anhängerschaft f

pan·ha·ring <panharing|en> [pɑnharɪŋ] SUBST m

panharing

Brathering m

pa·nel <panel|s> [pɛnəl] SUBST nt

1. panel (forum):

panel

Forum nt

2. panel:

panel (bedieningspaneel)

Tafel f

panel (als schuine lessenaar)

Pult nt

panel (in vliegtuig)

Instrumentenbrett nt

pan·ne <panne|s> [pɑnə] SUBST f

panne

Panne f

pan·ty [pɛnti]

panty [[o. pɑnti]] panty|'s SUBST m:

panty

Strumpfhose f

pan·den <pandde, h. gepand> [pɑndə(n)] VERB trans

1. panden (belenen):

panden

verpfänden

2. panden jur.:

panden

pfänden

pa·neel <pa|nelen> [panel] SUBST nt

1. paneel:

paneel (vlak binnen een omlijsting)

Feld nt

paneel (van deur)

Füllung f

2. paneel (blad waarop men schildert):

paneel

Tafel f

3. paneel:

paneel (schilderstuk op hout)

Tafelbild nt

paneel (luik)

Flügel m

4. paneel:

paneel (tafel met schakelaars)

Tafel f

paneel (als schuine lessenaar vooral)

Pult nt

paneel (instrumentenbord in vliegtuig)

Instrumentenbrett nt

pa·niek [panik] SUBST f geen Pl

paniek

Panik f

geen paniek!

nur keine Panik!

paniek zaaien

eine Panik auslösen

pan·ter <panter|s> [pɑntər] SUBST m

panter

Pant(h)er m

pan·try <pantry|'s> [pɛntri] SUBST f

pantry

Pantry f

pas² [pɑs] SUBST nt geen Pl

1. pas:

te pas komen (gunstige gelegenheid)

zustattenkommen

te pas en te onpas

bei passender und unpassender Gelegenheit

dat komt in mijn kraam te pas

das passt mir in den Kram

aan [o. bij] [o. in] iets te pas komen

bei [o. zu] etw verwendet werden

in iets [o. ergens bij] te pas komen

zu etw passen

van pas

zur rechten Zeit

dat komt uitstekend van pas

das kommt gerade recht

juist van pas komen [o. te pas komen]

gerade rechtzeitig kommen

2. pas (waterpas):

pas

Wasserwaage f

het geeft pas (gepast)

es ist angebracht

het geeft pas (de juiste tijd)

es ist an der Zeit

pan <pan|nen> [pɑn] SUBST f

1. pan kookk.:

pan (kookpan)

Topf m

pan (braadpan)

Pfanne f

de potten en pannen

das Kochgeschirr

de pan uit rijzen übtr (prijzen)

außer Kontrolle geraten

dat swingt de pan uit übtr

es geht hoch her

2. pan (dakbedekking):

pan

Ziegel m

hij is weer onder de pannen übtr (gehuisvest)

er hat wieder ein Dach über dem Kopf

hij is weer onder de pannen (heeft een baan)

er ist wieder versorgt

3. pan ugs:

pan (puinhoop)

Saustall m abw

pan ((genoeglijke) rommel)

Durcheinander nt

het is daar een gezellige pan

es herrscht dort ein gemütliches Treiben

4. pan (duinvallei):

pan

Mulde f

in de pan hakken

in die Pfanne hauen

in de pan hakken gesch.

völlig aufreiben

pass <pass|es> [pɑːs, pas] SUBST m

pass

Pass m

pass (het toespelen van de bal)

Abspiel nt

een mislukte pass

ein Fehlpass

pas·ta <pasta|'s> [pɑsta] SUBST nt of m

1. pasta kookk.:

pasta

Pasta f kein Pl

2. pasta:

pasta

Paste f

pand¹ <pand|en> [pɑnt] SUBST nt

1. pand:

pand (huis)

Haus nt

pand (gebouw)

Gebäude nt

belendende panden

angrenzende Häuser Pl

2. pand (onderpand):

pand

Pfand nt

in pand nemen

als Pfand nehmen