Niederländisch » Deutsch

hos·pi·te·ren <hospiteerde, h. gehospiteerd> [hɔspiterə(n)] VERB intr

pa·pie·ren [papirə(n)] ADJ

1. papieren (van papier):

Papier-
papier-

poei·e·ren VERB trans

poeieren → poederen

Siehe auch: poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] VERB trans

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] VERB trans

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):

hoef·die·ren [huvdirə(n)] SUBST Pl


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski