Übersetzungen für „polaroid“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

po·lair [polɛːr] ADJ

polair

polar

polaire krachten

polare Kräfte Pl

de polaire lucht meteo.

die Polarluft

po·la·ri·sa·tie <polarisatie|s> [polariza(t)si] SUBST f

1. polarisatie nat.:

polarisatie

Polarisation f

2. polarisatie:

polarisatie pol., psych.

Polarisierung f

on·vol·tooid [ɔnvɔltojt] ADJ

onvoltooid

unvollendet

onvoltooid (nog niet af)

unfertig

het onvoltooid deelwoord

das erste Partizip

het onvoltooid deelwoord

das Präsenspartizip

de onvoltooid verleden tijd

das Präteritum

de onvoltooid verleden tijd

das Imperfekt

de onvoltooid toekomende tijd

das Futur I

de onvoltooid tegenwoordige tijd

das Präsens

de onvoltooid tegenwoordige tijd

die Gegenwartsform

po·lio [polijo] SUBST f geen Pl

polio

Polio f

polio

Kinderlähmung f

po·lis <polis|sen> [polɪs] SUBST f

polis

Police f

po·li·tie [poli(t)si] SUBST f geen Pl

politie

Polizei f

het bureau van politie

die Polizeiwache

het bureau van politie (voor bepaald district)

das Polizeirevier

de commissaris/de inspecteur/de agent van politie

der Polizeipräsident/der Polizeikommissar/der Polizist

de politie waarschuwen

die Polizei verständigen

de geheime politie

die Geheimpolizei

po·li·toer [politur] SUBST f geen Pl

politoer

Politur f

po·lo·hemd <polohemd|en> [polohɛmt] SUBST nt

polohemd

Polohemd nt