Übersetzungen für „praktijk“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

prak·tijk <praktijk|en> [prɑktɛik] SUBST f

1. praktijk (toepassing):

praktijk

Praxis f

iets aan de praktijk toetsen

etw in der Praxis erproben

iets in praktijk brengen

etw in die Praxis umsetzen

een man van de praktijk

ein Mann der Praxis

op de praktijk gericht

praxisbezogen

2. praktijk (beroepswerkzaamheid):

praktijk

Praxis f

een drukke praktijk

eine gut besuchte Praxis

3. praktijk (gewoonte):

praktijk

Praktik f

de parlementaire praktijken

die parlamentarischen Praktiken [o. Gepflogenheiten]

4. praktijk (sluwe daden) Pl:

praktijk

Praktik meist Pl

gemene praktijken

gemeine Praktiken Pl

Beispielsätze für praktijk

in de praktijk toepassen

in der Praxis anwenden

iets in praktijk brengen

etw in die Praxis umsetzen

op de praktijk gericht

praxisbezogen

een drukke praktijk

eine gut besuchte Praxis

iets aan de praktijk toetsen

etw in der Praxis erproben

een man van de praktijk

ein Mann der Praxis

een op de praktijk gerichte opleiding

eine praxisorientierte Ausbildung