Niederländisch » Deutsch

ple·zie·ren <plezierde, h. geplezierd> [pləzirə(n)] VERB trans

de·fi·nië·ren <definieerde, h. gedefinieerd> [defin(i)jerə(n)] VERB trans

hoef·die·ren [huvdirə(n)] SUBST Pl

de·fi·le·ren <defileerde, h. gedefileerd> [defilerə(n)] VERB intr

va·rië·ren2 <varieerde, h. gevarieerd> [varijerə(n)] VERB intr

pa·pie·ren [papirə(n)] ADJ

1. papieren (van papier):

Papier-
papier-

poei·e·ren VERB trans

poeieren → poederen

Siehe auch: poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] VERB trans

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

tie·re·lie·ren <tierelierde, h. getierelierd> [tirəlirə(n)] VERB intr

tui·nie·ren <tuinierde, h. getuinierd> [tœynirə(n)] VERB intr

1. tuinieren (als beroep):

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] VERB trans

1. versieren (opschikken, verfraaien):

3. versieren (voor elkaar krijgen):

4. versieren ugs (verleiden):

pa·ro·dië·ren <parodieerde, h. geparodieerd> [parodijerə(n)] VERB trans

ze·ge·vie·ren <zegevierde, h. gezegevierd> [zeɣəvirə(n)] VERB intr

1. zegevieren (overwinning behalen):

af·poei·e·ren <poeierde af, h. afgepoeierd> [ɑfpujərə(n)] VERB trans (wegsturen)

ve·ri·fië·ren <verifieerde, h. geverifieerd> [verifijerə(n)] VERB trans

ver·lui·e·ren <verluierde, h. verluierd> [vərlœyərə(n)] VERB trans

ren·te·nie·ren <rentenierde, h. gerentenierd> [rɛntənirə(n)] VERB intr

1. rentenieren (van zijn rente leven):

2. rentenieren (niets uitvoeren):

dren·te·nie·ren <drentenierde, h. gedrentenierd> VERB intr

feest·vie·ren <vierde feest, h. feestgevierd> [festfirə(n)] VERB intr

1. feestvieren (feesten):

2. feestvieren (gedenkdag vieren):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski