Übersetzungen für „reuzin“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

reu·ze³ [røzə] INTERJ

reuze

super ugs

reuze

klasse ugs

ga je mee? reuze!

gehst du mit? super! ugs

reu·zel <reuzel|s> [røzəl] SUBST m

1. reuzel (vetweefsel):

reuzel

Nierenfett nt

2. reuzel (vet):

reuzel

Schmalz nt

reuzel

Schweineschmalz nt

reu·ze- [røzə]

reuze-

riesen-

reuze-

Riesen-

reuze- (sterker)

Mords-

ge·zin <gezin|nen> [ɣəzɪn] SUBST nt

gezin

Familie f

het hoofd van het gezin

das Oberhaupt der Familie

het hoofd van het gezin

das Familienoberhaupt

een gezin stichten

eine Familie gründen

hij komt uit een goed gezin

er stammt aus guter Familie

rein <reine, reiner, reinst> [rɛin] ADJ

1. rein form (schoon):

rein

rein

2. rein:

rein (zedelijk zuiver)

rein

rein (oprecht)

lauter

een rein geweten

ein reines Gewissen

3. rein (zuiver):

rein

rein

rein

lauter

je reinste onzin

der reinste Unsinn