Übersetzungen für „rinderzunge“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

min·de·ring <mindering|en> [mɪndərɪŋ] SUBST f

mindering

Minderung f

mindering (prijs)

Senkung f

iets in mindering brengen fin.

etw in Abzug bringen

kin·der·ziek·te <kinderziekte|n, kinderziekte|s> [kɪndərziktə] SUBST f ook übtr

kinderziekte

Kinderkrankheit f

on·der·zij·de <onderzijde|n> [ɔndərzɛɪdə] SUBST f

onderzijde

Unterseite f

onderzijde

untere Seite f

hin·de·ren <hinderde, h. gehinderd> [hɪndərə(n)] VERB trans

hinderen

(be)hindern

hinderen (storen)

stören

hinderen (sterker)

ärgern

o, dat hindert niet

oh, das macht nichts

de tegenstander opzettelijk hinderen SPORT

den Gegner absichtlich behindern

het gepraat hindert de zieke

das Gerede stört den Kranken

min·de·ren¹ <minderde, h./i. geminderd> [mɪndərə(n)] VERB intr

1. minderen (minder worden):

minderen

abnehmen

minderen

nachlassen

de pijn mindert

der Schmerz lässt nach

2. minderen (brei-, haakwerk):

minderen

abnehmen

ver·hin·de·ring <verhindering|en> [vərhɪndərɪŋ] SUBST f

1. verhindering (het verhinderen, verhinderd zijn):

verhindering

Verhinderung f

2. verhindering (hindernis):

verhindering

Hindernis nt

ver·min·de·ring <vermindering|en> [vərmɪndərɪŋ] SUBST f

vermindering

Verringerung f

vermindering

Verminderung f

vermindering (bedrag ook)

Ermäßigung f

vermindering van straf

Strafmilderung f