Übersetzungen für „roos“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

roos <rozen> [ros] SUBST f

1. roos plantk.:

roos

Rose f

op rozen zitten übtr

auf Rosen gebettet sein

zijn weg gaat niet over rozen übtr

er hat es nicht leicht

wilde roos

Hundsrose f

geen roos zonder doornen Sprichw

keine Rose ohne Dornen

2. roos (schietschijf):

roos

Schwarze nt

in de roos schieten ook übtr (succes hebben met iets)

ins Schwarze treffen

in de roos schieten (het bij het juiste eind hebben)

den Nagel auf den Kopf treffen

3. roos (belroos, wondroos):

roos

Rose f

4. roos ((schilfers van) hoofdroos):

roos

Schuppen Pl

5. roos (schijf van het kompas):

roos

Rose f

roos

Windrose f

slapen als een roos übtr

schlafen wie ein Murmeltier

Beispielsätze für roos

wilde roos

Hundsrose f

in de roos schieten (het bij het juiste eind hebben)

den Nagel auf den Kopf treffen

geen roos zonder doornen Sprichw

keine Rose ohne Dornen

slapen als een roos übtr

schlafen wie ein Murmeltier

feilloos in de roos schieten

absolut sicher ins Schwarze treffen

er is een roos ontsprongen

es ist ein Ros entsprungen

een schot in de roos

ein Volltreffer

de doorn van een roos

der Rosendorn

hij slaapt als een os [o. als een roos]

er schläft wie ein Murmeltier