Niederländisch » Deutsch

rust·bank <rustbank|en> [rʏstbɑŋk] SUBST f

rus·tig <rustige, rustiger, rustigst> [rʏstəx] ADJ

2. rustig (niet in beweging):

6. rustig (niet luidruchtig, opdringerig):

7. rustig (ongestoord):

rus·tiek <rustieke, rustieker, rustiekst> [rʏstik] ADJ

2. rustiek (in natuurlijke toestand gelaten):

rust·dag <rustdag|en> [rʏzdɑx] SUBST m

tes·ti·kel <testikel|s> [tɛstikəl] SUBST m med.

rust·sig·naal <rust|signalen> [rʏ(st)sɪɲal] SUBST nt

rust·plaats <rustplaats|en> [rʏstplats] SUBST f

2. rustplaats (pleisterplaats):

3. rustplaats (slaapplaats):

4. rustplaats (leger van wild):

Lager nt

prak·ti·kant <praktikant|en> [prɑktikɑnt] SUBST m

jus·ti·tie·pa·leis <justitie|paleizen> [jysti(t)sipalɛɪs] SUBST nt belg


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski