Übersetzungen für „schieläugig“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

schiet·tuig <schiettuig|en> [sxitœyx] SUBST nt

schiettuig

Waffen Pl

schiettuig (vuurwapens)

Schusswaffen Pl

schie·lijk¹ <schielijke, schielijker, schielijkst> [sxilək] ADJ

1. schielijk (vlug voorbijgaand):

schielijk

rasch

schielijk

hurtig

schielijk

geschwind

2. schielijk (plotseling intredend):

schielijk

jäh

schielijk

plötzlich

schielijk

abrupt

een schielijke dood

ein jäher Tod

schielijke veranderingen

plötzliche Veränderungen Pl

schiet·schijf <schiet|schijven> [sxitsxɛif] SUBST f

schietschijf

Schießscheibe f

schietschijf

Zielscheibe f

schiet·ver·eni·ging <schietvereniging|en> [sxitfərenəɣɪŋ] SUBST f

schietvereniging

Schützenverein m

schietvereniging

Schützengesellschaft f