Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „spaniole“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

span·doek: Nomen
span·ne: Nomen
span·wijd·te: Nomen
span·nend: Adjektiv und Adverb
span·ning: Nomen
spang: Nomen
Span·je: Nomen
spant: Nomen
span·nen: Verb
spa·de: Nomen
spalk: Nomen
spa·tel: Nomen
spa·lier: Nomen

Meintest du vielleicht: spanne , spandoek , spanwijdte , spalier , spatel , spalk , spade , spannen , spant , Spanje , spang , spanning und spannend

span·doek <spandoek|en> [spɑnduk] SUBST nt of m

span·ne SUBST f

spanne → span²

Siehe auch: span , span

span² <span|nen> [spɑn] SUBST f

1. span (afstand tussen duim en pink):

span

Spanne f

2. span (tijdruimte):

span

Spanne f

span

span¹ <span|nen> [spɑn] SUBST nt (koppel, paar)

span

Gespann nt

een aardig span(netje)

ein hübsches Gespann

een mooi span paarden

ein schönes Pferdegespann

span·wijd·te <spanwijdte|n> [spɑnwɛitə] SUBST f

1. spanwijdte (een overspanning):

2. spanwijdte (een vogel, vliegtuig):

span·nend <spannende, spannender, spannendst> [spɑnənt] ADJ

span·ning <spanning|en> [spɑnɪŋ] SUBST f

in spanning zitten

in spanning iets afwachten

etw mit Spannung erwarten

de internationale spanningen

die internationalen Spannungen

de spanning is te snijden übtr

es herrscht eine knisternde Spannung

op het lichtnet staat spanning

das Leitungsnetz steht unter Spannung

zij leven in voortdurende spanning met elkaar

sie leben fortwährend in einem gespannten Verhältnis miteinander

spang <spang|en> [spɑŋ] SUBST f

Spange f

Span·je [spɑɲə] SUBST nt geen Pl

Spanien nt

spant <spant|en> [spɑnt] SUBST nt

1. spant bouww.:

Sparren m

2. spant scheepv.:

Spant nt

span·nen¹ <spande, h. gespannen> [spɑnə(n)] VERB intr (nauw sluiten)

die broek spant om de billen

die Hose spannt am [o. überm] Gesäß

spa·de <spade|n, spade|s> [spadə] SUBST f

Spaten m

de eerste spade in de grond steken

den ersten Spatenstich tun

spalk <spalk|en> [spɑlk] SUBST f med.

Schiene f

Bruchschiene f fachspr

een spalk voor de arm

eine Armschiene

spa·tel <spatel|s> [spatəl] SUBST f

1. spatel (spaan):

Spatel m

2. spatel (strijkmes):

Spatel m

spa·lier <spalier|en> [spalir] SUBST nt

Spalier nt

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski