Übersetzungen für „splijten“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

splij·ten¹ <spleet, h. gespleten> [splɛitə(n)] VERB trans

splijten (klieven)

spalten

splijten (opensplijten)

aufspalten

splijten (opensnijden)

(auf)schlitzen

splijten (klieven)

durchschneiden

diamanten splijten

Diamanten spalten

iets in tweeën splijten

etw in zwei Teile spalten

splij·ten² <spleet, i. gespleten> [splɛitə(n)] VERB intr (een scheur krijgen)

splijten

sich spalten

splijten van de hitte

durch die Hitze reißen

Beispielsätze für splijten

diamanten splijten

Diamanten spalten

splijten van de hitte

durch die Hitze reißen

iets in tweeën splijten

etw in zwei Teile spalten