Niederländisch » Deutsch

open·sprin·gen <sprong open, i. opengesprongen> [opə(n)sprɪŋə(n)] VERB intr

open·snij·den <sneed open, h. opengesneden> [opə(n)snɛidə(n)] VERB trans

af·splij·ten <spleet af, h./i. afgespleten> [ɑfsplɛɪtə(n)] VERB trans

open·sper·ren <sperde open, h. opengesperd> [opə(n)spɛrə(n)] VERB trans

open·la·ten <liet open, h. opengelaten> [opə(n)latə(n)] VERB trans

1. openlaten (geopend laten):

auflassen ugs

ver·slij·ten1 <versleet, h. versleten> [vərslɛitə(n)] VERB trans

2. verslijten (doorbrengen):

3. verslijten (houden voor) + voor:

halten für +Akk
ansehen als +Akk

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski