Übersetzungen für „spoedig“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

spoe·dig¹ [spudəx] ADJ

1. spoedig (binnen korte tijd):

spoedig

baldig

tot spoedig (ziens)!

bis bald!

2. spoedig (met snelle voortgang):

spoedig

schnell

spoedig

rasch

een spoedig antwoord

eine rasche [o. baldige] Antwort

een spoedig herstel

eine rasche Besserung

ten spoedigste

baldigst

ten spoedigste

schleunigst

ten spoedigste

schnellstens

spoe·dig² [spudəx] ADV (binnenkort)

spoedig

bald

spoedig terugkeren

bald zurückkehren

zo spoedig mogelijk

baldigst

zo spoedig mogelijk

so rasch [o. schnell] wie möglich

zo spoedig mogelijk

möglichst schnell

Beispielsätze für spoedig

spoedig terugkeren

bald zurückkehren

hij herstelde zich spoedig (bijkomen van flauwte)

er kam bald wieder zu sich

tot spoedig (ziens)!

bis bald!

een spoedig herstel

eine rasche Besserung

een spoedig antwoord

eine rasche [o. baldige] Antwort

zo spoedig mogelijk

baldigst

de brandweer kon spoedig inrukken

die Feuerwehr konnte rasch einrücken

dat zal zich spoedig uitwijzen

das wird sich schnell zeigen

zij hoopten op een spoedig einde van de oorlog

sie hofften auf ein baldiges Kriegsende

de beste wensen voor het nieuwe jaar/voor een spoedig herstel

die besten Wünsche zum neuen Jahr/für eine baldige Genesung