Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „tannieren“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

tui·nie·ren: Verb
pa·pie·ren: Adjektiv und Adverb
ren·te·nie·ren: Verb
dren·te·nie·ren: Verb
dis·tan·tië·ren: Verb
li·nië·ren: Verb
am·bië·ren: Verb
op·sie·ren: Verb
poei·e·ren: Verb
va·rië·ren: Verb
ple·zie·ren: Verb
uit·gie·ren: Verb
bot·vie·ren: Verb
ont·sie·ren: Verb
ver·sie·ren: Verb
har·mo·nië·ren: Verb
tie·re·lie·ren: Verb
de·fi·nië·ren: Verb
ver·lui·e·ren: Verb
af·poei·e·ren: Verb

Meintest du vielleicht: tuinieren , papieren , rentenieren , distantiëren , drentenieren , versieren , ontsieren , botvieren , uitgieren , plezieren , variëren , poeieren , opsieren , ambiëren , liniëren , tierelieren , harmoniëren , afpoeieren , verluieren und definiëren

tui·nie·ren <tuinierde, h. getuinierd> [tœynirə(n)] VERB intr

1. tuinieren (als beroep):

eine Gärtnerei haben

2. tuinieren:

tuinieren (uit liefhebberij)

tuinieren (werken)

im Garten arbeiten

pa·pie·ren [papirə(n)] ADJ

1. papieren (van papier):

Papier-

papier-

de papieren bloem

die Papierblume

2. papieren:

papieren (niet werkelijk)

(nur) auf dem Papier

papieren (persoon)

papieren maatregelen

Maßnahmen, die nur auf dem Papier bestehen [o. existieren]

3. papieren (als van papier):

de papieren vleugeltjes van de vlinder

die papier(e)nen Flügel des Schmetterlings

de papieren tijger

der Papiertiger

ren·te·nie·ren <rentenierde, h. gerentenierd> [rɛntənirə(n)] VERB intr

1. rentenieren (van zijn rente leven):

rentenieren

2. rentenieren (niets uitvoeren):

rentenieren

auf der faulen Haut liegen ugs

dren·te·nie·ren <drentenierde, h. gedrentenierd> VERB intr

drentenieren

nach Beendigung der beruflichen Laufbahn aufs Land ziehen

dis·tan·tië·ren <distantieerde zich, h. zich gedistantieerd> [dɪstɑnʃerə(n)] VERB wk ww

distantiëren zich distantiëren:

distantiëren

sich distanzieren

zich van iem distantiëren

sich von jdm distanzieren

li·nië·ren <linieerde, h. gelinieerd> [linijerə(n)] VERB trans

am·bië·ren <ambieerde, h. geambieerd> [ɑmbijerə(n)] VERB trans

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] VERB trans

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):

poei·e·ren VERB trans

poeieren → poederen

Siehe auch: poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] VERB trans

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

va·rië·ren¹ <varieerde, h. gevarieerd> [varijerə(n)] VERB trans ook muz.

ple·zie·ren <plezierde, h. geplezierd> [pləzirə(n)] VERB trans

uit·gie·ren <gierde uit, h. uitgegierd> [œytxirə(n)] VERB trans (met ‘het’)

sich totlachen ugs

sich kranklachen ugs

zij gierden het uit

sie lachten sich fast tot ugs

bot·vie·ren <vierde bot, h. botgevierd> [bɔtfirə(n)] VERB trans form

frönen +Dat

zijn lusten botvieren

seinen Lüsten frönen

zijn vreugde botvieren

sich unbändig freuen

ont·sie·ren <ontsierde, h. ontsierd> [ɔntsirə(n)] VERB trans

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] VERB trans

1. versieren (opschikken, verfraaien):

2. versieren (sieren):

die bomen versieren het plantsoen

die Bäume schmücken den Park

3. versieren (voor elkaar krijgen):

dat versier ik even

das werde ich schon hinkriegen

4. versieren ugs (verleiden):

een meisje versieren

ein Mädchen aufreißen

har·mo·nië·ren <harmonieerde, h. geharmonieerd> [hɑrmonijerə(n)] VERB intr

harmoniëren

tie·re·lie·ren <tierelierde, h. getierelierd> [tirəlirə(n)] VERB intr

tierelieren

tierelieren

de·fi·nië·ren <definieerde, h. gedefinieerd> [defin(i)jerə(n)] VERB trans

definiëren

een niet te definiëren gewaarwording

eine undefinierbare Empfindung

ver·lui·e·ren <verluierde, h. verluierd> [vərlœyərə(n)] VERB trans

af·poei·e·ren <poeierde af, h. afgepoeierd> [ɑfpujərə(n)] VERB trans (wegsturen)

abfahren lassen

abblitzen lassen

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski