Niederländisch » Deutsch

pa·ro·dië·ren <parodieerde, h. geparodieerd> [parodijerə(n)] VERB trans

va·rië·ren1 <varieerde, h. gevarieerd> [varijerə(n)] VERB trans ook muz.

pa·pie·ren [papirə(n)] ADJ

1. papieren (van papier):

Papier-
papier-

tui·nie·ren <tuinierde, h. getuinierd> [tœynirə(n)] VERB intr

1. tuinieren (als beroep):

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] VERB trans

1. versieren (opschikken, verfraaien):

3. versieren (voor elkaar krijgen):

4. versieren ugs (verleiden):

tie·re·lie·ren <tierelierde, h. getierelierd> [tirəlirə(n)] VERB intr

hoef·die·ren [huvdirə(n)] SUBST Pl

stan·daar·di·se·ren <standaardiseerde, h. gestandaardiseerd> [stɑndardizerə(n)] VERB trans

ver·lui·e·ren <verluierde, h. verluierd> [vərlœyərə(n)] VERB trans

poei·e·ren VERB trans

poeieren → poederen

Siehe auch: poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] VERB trans

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

am·bië·ren <ambieerde, h. geambieerd> [ɑmbijerə(n)] VERB trans

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] VERB trans

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):

bot·vie·ren <vierde bot, h. botgevierd> [bɔtfirə(n)] VERB trans form

ple·zie·ren <plezierde, h. geplezierd> [pləzirə(n)] VERB trans

ont·sie·ren <ontsierde, h. ontsierd> [ɔntsirə(n)] VERB trans

uit·gie·ren <gierde uit, h. uitgegierd> [œytxirə(n)] VERB trans (met ‘het’)

hol·te·die·ren [hɔltədirə(n)] SUBST Pl


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski