Übersetzungen für „uitbuitster“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

uit·baat·ster SUBST f

uitbaatster weibliche Form von uitbater

Siehe auch: uitbater

uit·ba·ter <uitbater|s> [œydbatər] SUBST m

uitbater (als eigenaar)

Inhaber m

uitbater (als zetbaas)

Geschäftsführer m

uit·blink·ster SUBST f

uitblinkster weibliche Form von uitblinker

Siehe auch: uitblinker

uit·blin·ker <uitblinker|s> [œydblɪŋkər] SUBST m

uitblinker

Könner m

uitblinker

Ass nt ugs

uit·bui·ten <buitte uit, h. uitgebuit> [œydbœytə(n)] VERB trans

uitbuiten

ausbeuten

uitbuiten

ausnutzen

uitbuiten (situatie, zwakheid, ook)

sich Dat zunutze machen

uitbuiten (zaak)

ausschlachten abw

een geval politiek uitbuiten

einen Fall politisch ausschlachten

uit·breek·ster SUBST f

uitbreekster weibliche Form von uitbreker

Siehe auch: uitbreker

uit·bre·ker <uitbreker|s> [œydbrekər] SUBST m

uitbreker

Ausbrecher m