Übersetzungen für „vereinnahmung“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ver·een·za·men <vereenzaamde, i. vereenzaamd> [vərenzamə(n)] VERB intr

vereenzamen

vereinsamen

ver·eni·ging <vereniging|en> [vərenəɣɪŋ] SUBST f

1. vereniging:

vereniging (club)

Verein m

vereniging (officiëler en groter)

Verband m

vereniging (groep, organisatie)

Vereinigung f

de vereniging van germanisten

der Germanistenverband

een lid van de vereniging

ein Vereinsmitglied

toetreden tot een vereniging/uit een vereniging gaan

einem Verein beitreten/aus einem Verein austreten

2. vereniging:

vereniging (samenvoeging)

Vereinigung f

vereniging (van klassen, gemeenten, activiteiten)

Zusammenlegung f

3. vereniging (samenkomst):

vereniging

Vereinigung f

alleen of in vereniging met anderen

allein oder in Gemeinschaft [o. im Verein] mit anderen

het recht van vereniging en vergadering

die Vereinigungs- und Versammlungsfreiheit