Niederländisch » Deutsch

ver·los·sen <verloste, h. verlost> [vərlɔsə(n)] VERB trans

2. verlossen (bij een bevalling helpen):

ver·la·den <verlaadde, h. verladen> [vərladə(n)] VERB trans

ver·la·ten1 [vərlatə(n)] ADJ

1. verlaten (waar niemand aanwezig is):

ver·la·gen <verlaagde, h. verlaagd> [vərlaɣə(n)] VERB trans

2. verlagen (zedelijk laag doen staan):

ver·lam·men1 <verlamde, i. verlamd> [vərlɑmə(n)] VERB intr (lam worden)


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski