Übersetzungen für „verslavende“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

ver·sla·ving [vərslavɪŋ] SUBST f geen Pl

verslaving

Sucht f

ver·sla·gen <verslagen, verslagener, verslagenst> [vərslaɣə(n)] ADJ

1. verslagen:

verslagen (overwonnen)

geschlagen

verslagen (totaal)

besiegt

2. verslagen (terneergeslagen):

verslagen

niedergeschlagen

verslagen staan

niedergeschlagen sein

ver·sla·pen¹ <versliep, h. verslapen> [vərslapə(n)] VERB trans (met slapen doorbrengen)

verslapen

verschlafen

ver·slaaf·de <verslaafde|n> [vərslavdə] SUBST m en f

verslaafde

Süchtige(r) f(m)

verslaafde (drugsverslaafde)

Drogensüchtige(r) f(m)

over·le·ven·de <overlevende|n> [ovərlevəndə] SUBST m en f

overlevende

Überlebende(r) f(m)

ver·sla·gen·heid [vərslaɣənhɛit] SUBST f geen Pl

verslagenheid

Niedergeschlagenheit f

ver·slaan <versloeg, h. verslagen> [vərslan] VERB trans

1. verslaan (overwinnen):

verslaan

schlagen

verslaan

besiegen

2. verslaan (verslag maken van):

verslaan

berichten über Akk

een wedstrijd verslaan

über ein Spiel berichten

ver·slaafd <verslaafde, verslaafder, meest verslaafd> [vərslaft] ADJ

verslaafd

süchtig

verslaafd

abhängig

aan het spel verslaafd zijn

spielsüchtig sein

aan de drank/aan drugs verslaafd zijn

alkoholsüchtig/rauschgiftsüchtig sein

verslaafd raken (aan iets)

von etw abhängig werden

ver·slap·pen¹ <verslapte, i. verslapt> [vərslɑpə(n)] VERB intr

1. verslappen (slap worden):

verslappen

erschlaffen

2. verslappen (minder intensief worden):

verslappen

nachlassen

de handel/de aandacht verslapt

der Handel/die Aufmerksamkeit lässt nach

ver·slin·den <verslond, h. verslonden> [vərslɪndə(n)] VERB trans

verslinden

verschlingen

die auto verslindt benzine ugs

dieses Auto schluckt viel Benzin

ver·slon·den VERB

verslonden 3. Pers Sg Imperf van verslinden

Siehe auch: verslinden

ver·slin·den <verslond, h. verslonden> [vərslɪndə(n)] VERB trans

verslinden

verschlingen

die auto verslindt benzine ugs

dieses Auto schluckt viel Benzin

ver·slond VERB

verslond 3. Pers Sg Imperf van verslinden

Siehe auch: verslinden

ver·slin·den <verslond, h. verslonden> [vərslɪndə(n)] VERB trans

verslinden

verschlingen

die auto verslindt benzine ugs

dieses Auto schluckt viel Benzin

ver·sle·ten [vərsletə(n)] ADJ

1. versleten:

versleten (afgesleten)

verschlissen

versleten (afgesleten)

abgenutzt

versleten (van kleren, schoeisel ook)

abgetragen

2. versleten (afgeleefd):

versleten

verbraucht

versleten

abgezehrt

ver·zor·gen·de <verzorgende|n> [vərzɔrɣəndə] SUBST f

verzorgende

Pflegehelfer m

verzorgende

Hilfspfleger m