Übersetzungen für „verzuipen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ver·zui·pen¹ <verzoop, h. verzopen> [vərzœypə(n)] VERB trans

1. verzuipen (verdrinken):

verzuipen

ersäufen

een hond verzuipen

einen Hund ersäufen

2. verzuipen (in drank verteren):

verzuipen

versaufen sl

3. verzuipen (te veel vloeistof toevoeren):

verzuipen

absaufen sl

een verzopen motor

ein abgesoffener Motor sl

ver·zui·pen² <verzoop, i. verzopen> [vərzœypə(n)] VERB intr (verdrinken)

verzuipen

ersaufen sl

zij verzuipt in het werk übtr

die Arbeit wächst ihr über den Kopf

Beispielsätze für verzuipen

een hond verzuipen

einen Hund ersäufen