Übersetzungen für „vierzigste“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ver·de·dig·ster SUBST f

verdedigster weibliche Form von verdediger

Siehe auch: verdediger

ver·de·di·ger <verdediger|s> [vərdedəɣər] SUBST m

1. verdediger:

verdediger (beschermer, voorstander)

Verteidiger m

verdediger (mening)

Vertreter m

2. verdediger:

verdediger (advocaat)

Verteidiger m

verdediger (in strafzaken)

Strafverteidiger m

3. verdediger (sport):

verdediger

Verteidiger m

verdediger

Abwehrspieler m

me·de·rei·zig·ster SUBST f

medereizigster weibliche Form von medereiziger

Siehe auch: medereiziger

me·de·rei·zi·ger <medereiziger|s> [medərɛizəɣər] SUBST m

medereiziger

Mitreisende(r) m

uit·zuig·ster SUBST f

uitzuigster weibliche Form von uitzuiger

Siehe auch: uitzuiger

uit·zui·ger <uitzuiger|s> [œytsœyɣər] SUBST m

uitzuiger

Ausbeuter m

vier·kant¹ <vierkant|en> [virkɑnt] SUBST nt

vierkant

Quadrat nt

vier·uur·tje <vieruurtje|s> [viryrcə] SUBST nt belg

vieruurtje

Zwischenmahlzeit f kein Pl am Nachmittag

vieruurtje

Nachmittagskaffee m kein Pl

vieruurtje

Jause f A

vier·voe·ter <viervoeter|s> [virvutər] SUBST m

viervoeter

Vierfüßer m

vier·de¹ [virdə] ADJ

vierde

viertel

een vierde deel

ein Viertel

drie vierde

drei Viertel

drie vierde

drei viertel

vie·zig·heid <viezig|heden> [vizəxhɛit] SUBST f

1. viezigheid (het vies zijn):

viezigheid

Schmutzigkeit f

2. viezigheid (iets dat vies is):

viezigheid

Schmutz m

viezigheid

Dreck m ugs

3. viezigheid (iets dat schunnig is):

viezigheid

Unflätigkeit f

viezigheid

Schweinerei f ugs

vie·ring <viering|en> [virɪŋ] SUBST f

1. viering rel.:

viering (het vieren, gevierd worden)

Feier f

viering (mis)

Zelebrierung f form

2. viering (ruimte in een kruiskerk):

viering

Vierung f

mis·da·dig·ster SUBST f

misdadigster weibliche Form von misdadiger

Siehe auch: misdadiger

mis·da·di·ger <misdadiger|s> [mɪzdadəɣər] SUBST m

misdadiger

Verbrecher m

misdadiger

Kriminelle(r) m

een zware [o. gevaarlijke ] misdadiger

ein Schwerverbrecher