Übersetzungen für „vordersatz“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

vor·de·ren¹ <vorderde, i. gevorderd> [vɔrdərə(n)] VERB intr (verderkomen)

vorderen

vorankommen

vorderen

vorwärtskommen

vorderen

vorangehen

vorderen

Fortschritte machen

op gevorderde leeftijd

im vorgeschrittenen Alter

met zijn werk vorderen

mit seiner Arbeit vorwärtskommen

vor·de·ring <vordering|en> [vɔrdərɪŋ] SUBST f

1. vordering (vooruitgang):

vordering

Fortschritt m

vorderingen maken

Fortschritte machen

2. vordering:

vordering (eis, het opeisen, opgeëiste)

Forderung f

vordering (aanspraak op)

Anspruch m

een vordering in kort geding belg jur.

eine Klage im summarischen Verfahren

een vordering op iem hebben

eine Forderung an jdn haben

publieke vordering jur.

Antrag der Staatsanwaltschaft

uitstaande vorderingen

Außenstände Pl

in·vor·der·baar [ɪnvɔrdərbar] ADJ

invorderbaar

eintreibbar

invorderbaar

einziehbar

be·vor·de·raar <bevorderaar|s> [bəvɔrdərar] SUBST m

bevorderaar

Förderer m

con·ver·sa·tie <conversatie|s> [kɔnvɛrsa(t)si] SUBST f

conversatie

Konversation f

hij heeft geen conversatie

er rede nicht sehr viel

een levendige conversatie hebben

gesprächig sein

een verheven/ laag- bij- de- grondse conversatie

eine gepflegte/banale [o. flache] Konversation