Niederländisch » Deutsch

warm·bloe·dig [wɑrmbludəx] ADJ

2. warmbloedig (vurig):

half·bloed [hɑlvblut] SUBST m geen Pl

1. halfbloed (persoon):

2. halfbloed (paard):

warm·lo·pen <liep warm, i. warmgelopen> [wɑrmlopə(n)] VERB intr

1. warmlopen (door wrijving):

2. warmlopen (veel voelen):

3. warmlopen (warmdraaien):

storm·vloed <stormvloed|en> [stɔrmvlut] SUBST m

warm·pjes [wɑrmpjəs] ADV

be·bloed [bəblut] ADJ


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski