Übersetzungen für „ökonomisieren“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ka·no·ni·ˈsie·ren [kanoniˈziːrən] VERB trans REL

kanonisieren

canoniseren

kanonisieren

voor heilig verklaren

mo·no·po·li·ˈsie·ren [monopoliˈziːrən] VERB trans WIRTSCH

monopolisieren

monopoliseren

ato·mi·ˈsie·ren [atomiˈziːrən] VERB trans

1. atomisieren:

atomisieren

atomiseren

atomisieren

versplinteren

atomisieren

verpulveren

2. atomisieren (Flüssigkeiten):

atomisieren

atomiseren

atomisieren

verstuiven

po·le·mi·ˈsie·ren [polimiˈziːrən] VERB intr geh

polemisieren

polemiseren

no·mi·ˈnie·ren [nomiˈniːrən] VERB trans

1. nominieren:

nominieren

benoemen

nominieren

voordragen

2. nominieren SPORT:

nominieren

selecteren

ka·na·li·ˈsie·ren [kanaliˈziːrən] VERB trans

1. kanalisieren (schiffbar machen):

kanalisieren

kanaliseren

2. kanalisieren (mit einer Kanalisation versehen):

kanalisieren

rioleren

3. kanalisieren geh übtr (in Bahnen lenken):

kanalisieren

kanaliseren

kon·kre·ti·ˈsie·ren [kɔnkretiˈziːrən, kɔŋ-] VERB trans geh

konkretisieren

concretiseren

rhyth·mi·ˈsie·ren [rʏtmiˈziːrən] VERB trans

rhythmisieren

ritmeren

rhythmisieren

ritme geven

ˈan·vi·sie·ren VERB trans

1. anvisieren (ins Visier nehmen):

anvisieren

viseren

anvisieren

mikken op

2. anvisieren geh übtr (ins Auge fassen):

anvisieren

nastreven

anvisieren

op het oog hebben

amor·ti·ˈsie·ren¹ [amɔrtiˈziːrən] VERB trans (tilgen)

amortisieren

amortiseren

amortisieren

delgen

amortisieren

aflossen

po·li·ti·ˈsie·ren² [politiˈziːrən] VERB trans

1. politisieren (politisch aktivieren):

politisieren

politiek activeren

2. politisieren (zu einer politischen Sache machen):

politisieren

politiseren

politisieren

tot een politieke zaak maken

mo·bi·li·ˈsie·ren [mobiliˈziːrən] VERB trans

1. mobilisieren (aktivieren):

mobilisieren a. MILIT, POL

mobiel maken

mobilisieren a. MILIT, POL

mobiliseren

mobilisieren a. MILIT, POL

activeren

mobilisieren a. MILIT, POL

opwekken

2. mobilisieren WIRTSCH (verfügbar machen):

mobilisieren

losmaken

mobilisieren

beschikbaar maken

3. mobilisieren MED (von Patienten oder Gelenken):

mobilisieren

mobiliseren

or·ga·ni·ˈsie·ren¹ [ɔrganiˈziːrən] VERB trans ugs (unrechtmäßig beschaffen, systematisch vorbereiten)

organisieren

organiseren

po·la·ri·ˈsie·ren¹ [polariˈziːrən] VERB trans

polarisieren PHYS, CHEM

polariseren

au·to·ri·ˈsie·ren [ ͜autoriˈziːrən] VERB trans

1. autorisieren geh:

autorisieren

machtigen

autorisieren

volmacht geven

autorisieren

autoriseren

jdn zu etw autorisieren

iem tot iets machtigen

2. autorisieren geh:

autorisieren

autoriseren

autorisieren

goedkeuren

fa·vo·ri·ˈsie·ren [favoriˈziːrən] VERB trans

1. favorisieren geh:

favorisieren

begunstigen

favorisieren

bevoordelen

2. favorisieren SPORT:

favorisieren

tot favoriet uitroepen

die favorisierte Mannschaft

de (ploeg die) favoriet (is)

he·ro·i·ˈsie·ren [heroiˈziːrən] VERB trans

heroisieren

heroïseren

öko·ˈno·misch [-ˈnoːmɪʃ] ADJ

1. ökonomisch (die Wirtschaft betreffend):

ökonomisch

economisch

2. ökonomisch (sparsam):

ökonomisch

spaarzaam

ökonomisch

zuinig

Öko·no·ˈmie <Ökonomie, Ökonomien> [økonoˈmiː, -ˈmiːən] SUBST f

1. Ökonomie (Wirtschaft, Wirtschaftswissenschaft):

Ökonomie

economie

2. Ökonomie (Wirtschaftlichkeit) kein Pl:

Ökonomie

spaarzaamheid

Ökonomie

zuinigheid

fri·ˈsie·ren [friˈziːrən] VERB trans

1. frisieren (formend kämmen):

frisieren

kappen

modisch frisiert

naar de mode gekapt

2. frisieren ugs übtr (fälschen):

frisieren

opknappen

frisieren

flatteren

eine Bilanz frisieren

een balans flatteren

3. frisieren ugs TECH:

frisieren

opvoeren

einen Motor frisieren

een motor opvoeren