Übersetzungen für „beisseln“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈbei·ste·hen VERB intr unreg

beistehen

bijstaan

beistehen

helpen

ˈbei·steu·ern VERB trans

beisteuern

bijdragen

beisteuern

inbrengen

ˈbei·set·zen VERB trans a. NAUT

beisetzen

bijzetten

bei·ˈsam·men [b͜aiˈzamən] ADV

1. beisammen (zusammen):

beisammen

bijeen

beisammen

bij elkaar

beisammen

samen

2. beisammen (in psychischer oder physischer Kondition):

beisammen

flink

beisammen

in goede conditie

die alte Frau war noch (ganz) gut beisammen

die oude vrouw was nog (heel) flink (voor haar leeftijd)

er ist wieder ganz beisammen

hij is er weer bovenop

ˈbei·spiel·los [ˈb͜aiʃpiːlloːs] ADJ (ohnegleichen, unvergleichlich)

beispiellos

weergaloos

beispiellos

ongekend

beispiellos

ongeëvenaard

bei·ˈsei·te·las·sen VERB trans

etw beiseitelassen

iets buiten beschouwing laten

ˈBei·spiel <Beispiels, Beispiele> [ˈb͜aiʃpiːl] SUBST nt

Beispiel

voorbeeld nt

(jdm) mit gutem Beispiel vorangehen

het goede voorbeeld (voor iem) geven

(jdm) mit gutem Beispiel vorangehen

(iem) voorgaan

das war ohne Beispiel

dat was zonder weerga [o. ongehoord] [o. ongeëvenaard]

zum Beispiel

bijvoorbeeld

bei·ˈsei·te [b͜aiˈz͜aitə] ADV

1. beiseite (seitlich):

beiseite

opzij

beiseite

aan [o. langs] de kant

Scherz beiseite!

alle gekheid op een stokje!

Spaß beiseite!

alle gekheid op een stokje!

2. beiseite (weg, versteckt):

beiseite

terzijde

ˈbei·stim·men VERB intr

beistimmen

instemmen met

beistimmen

zijn instemming betuigen met

beistimmen

het eens zijn met

beistimmen

bijvallen

ˈbei·spiel·haft ADJ

1. beispielhaft (vorbildlich):

beispielhaft

voorbeeldig

2. beispielhaft (typisch):

beispielhaft

typisch