Übersetzungen für „emporflammen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

em·ˈpor·fah·ren VERB intr

1. emporfahren geh (nach oben fahren):

emporfahren

naar boven rijden

2. emporfahren geh (hochschnellen):

emporfahren

opvliegen

emporfahren

opspringen (van schrik)

em·ˈpor·ra·gen VERB intr

emporragen

oprijzen

emporragen

omhoogrijzen

emporragen

uitsteken

über seine Mitschüler emporragen übtr

boven zijn medeleerlingen uitsteken

ent·ˈflam·men² [-ˈflamən] VERB trans geh übtr

entflammen (plötzlich entstehen)

ontvlammen

entflammen (sich entzünden)

doen oplaaien

ihr Blick hat mich entflammt

haar blik heeft mijn liefde voor haar ontstoken [o. heeft mij hevig verliefd op haar gemaakt]

ˈSpar·flam·me SUBST f

1. Sparflamme:

Sparflamme

spaarvlam

Sparflamme

waakvlam

Sparflamme

klein pitje nt

2. Sparflamme ugs scherzh:

auf Sparflamme arbeiten

het werk op een klein pitje zetten

auf Sparflamme schalten

de broekriem aanhalen

auf Sparflamme schalten

(iets) op een laag pitje zetten

em·ˈpor·stei·gen VERB intr

1. emporsteigen geh (hinaufsteigen):

emporsteigen

opstijgen

emporsteigen

opklimmen

emporsteigen

omhoogklimmen

2. emporsteigen geh (Karriere machen):

emporsteigen

opklimmen

emporsteigen

carrière maken

ˈauf·flam·men VERB intr geh

aufflammen (flammend aufleuchten)

opvlammen

aufflammen (flammend aufleuchten)

oplaaien

aufflammen (gewaltig losbrechen)

uitbreken

das Feuer/das Streichholz flammt auf

het vuur/de lucifer vlamt [o. flikkert] op

in seinen Augen flammt Freude/Hass auf

in zijn ogen flikkert [o. laait] vreugde/haat op