Übersetzungen für „herumhämmernd“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

her·ˈum·ha·cken VERB intr ugs

herumhacken

zitten te hakken

her·ˈum·fum·meln VERB intr

1. herumfummeln ugs (hantieren, anfassen):

herumfummeln

dokteren

2. herumfummeln ugs (mit sexueller Absicht anfassen):

herumfummeln

zitten te friemelen [o. vingeren]

her·ˈum·bum·meln VERB intr ugs

herumbummeln (herumspazieren)

rondslenteren

herumbummeln (trödeln)

rondlummelen

her·ˈum·kom·men VERB intr unreg

1. herumkommen ugs (vermeiden können):

herumkommen

er omheen (kunnen) komen [o. gaan]

2. herumkommen ugs (herumfahren können):

herumkommen

(kunnen) omzeilen

3. herumkommen ugs (reisen):

herumkommen

reizen

herumkommen

wat van de wereld zien

er ist weit herumgekommen

hij heeft veel van de wereld gezien

4. herumkommen ugs (bekannt werden):

herumkommen

bekend worden

herumkommen

verder verteld worden

her·ˈum·al·bern VERB intr ugs

herumalbern

gekheid zitten te maken

herumalbern

dollen

her·ˈum·hän·gen VERB intr unreg vulg (untätig sein)

herumhängen

rondhangen

herumhängen

rondlummelen

her·ˈum·me·ckern VERB intr ugs

herummeckern

(constant) zitten te kankeren [o. te vitten]

her·ˈum·är·gern VERB refl ugs

herumärgern

voortdurend overhoop liggen

her·ˈum·dok·tern VERB intr ugs (zu kurieren versuchen, zu reparieren versuchen)

herumdoktern

dokteren

her·ˈum·lun·gern VERB intr ugs

herumlungern

omhangen

herumlungern

rondhangen

her·ˈum·stö·bern VERB intr ugs (wahllos stöbern)

herumstöbern

rondsnuffelen