Übersetzungen für „influenzieren“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

dif·fe·ren·ˈzie·ren¹ [dɪfərɛnˈ͜tsiːrən] VERB intr (Unterschiede machen)

differenzieren

differentiëren

differenzieren

onderscheid maken

bei einem Problem differenzieren

een probleem gedifferentieerd beoordelen [o. aanpakken]

in·fi·ˈzie·ren¹ [ɪnfiˈ͜tsiːrən] VERB trans MED

infizieren

infecteren

infizieren

besmetten

po·ten·ˈzie·ren¹ [potɛnˈ͜tsiːrən] VERB trans

1. potenzieren geh:

potenzieren

potentiëren

potenzieren (verstärken)

versterken

potenzieren (vergrößern)

vergroten

2. potenzieren MATH:

potenzieren

tot een macht verheffen

eine Zahl mit 3 potenzieren

een getal tot de derde macht verheffen

3. potenzieren MED (eines homöopathischen Mittels):

potenzieren

potentiëren

potenzieren

verdunnen

in·fil·ˈtrie·ren¹ VERB intr

infiltrieren

infiltreren

infiltrieren

(tersluiks) binnendringen

in das Trinkwasser infiltrieren

het drinkwater infiltreren

in·for·ˈmie·ren² VERB refl

sich informieren

informeren

sich informieren

zich op de hoogte stellen

bi·lan·ˈzie·ren¹ VERB intr

bilanzieren

sluiten

bilanzieren

in evenwicht [o. sluitend] zijn

fi·nan·ˈzie·ren [finanˈ͜tsiːrən] VERB trans

1. finanzieren (bezahlen):

finanzieren

financieren

2. finanzieren (sich leisten können):

finanzieren

op krediet kopen

einen Wagen finanzieren

een wagen op krediet kopen

de·nun·ˈzie·ren [denʊnˈ͜tsiːrən] VERB trans

1. denunzieren:

denunzieren

aanbrengen

denunzieren

verklikken

2. denunzieren:

denunzieren

brandmerken

denunzieren

openlijk veroordelen

flu·o·res·ˈzie·ren [fluorɛs͜tsiːrən] VERB intr

fluoreszieren

fluoresceren