Übersetzungen für „quittenmus“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈQuit·tung <Quittung, Quittungen> [ˈkvɪtʊŋ] SUBST f

1. Quittung (Empfangsbestätigung):

Quittung

kwitantie

Quittung

reçu nt

eine Quittung ausstellen

een kwitantie uitschrijven

2. Quittung (Antwort):

Quittung

antwoord nt

Quittung

straf

das ist die Quittung für diese Dummheit

dat is de straf voor deze stommiteit

quit·ˈtie·ren [kvɪˈtiːrən] VERB trans

1. quittieren (Empfang bestätigen):

quittieren

voor ontvangst tekenen

quittieren

kwiteren

den Empfang quittieren

voor ontvangst tekenen

über eine Niederlage quittieren müssen übtr

een nederlaag moeten incasseren

2. quittieren ugs (auf etw reagieren):

quittieren

beantwoorden

quittieren

reageren

eine Bemerkung mit einem Hieb quittieren

een opmerking met een slag [o. houw] beantwoorden

3. quittieren (kündigen):

quittieren ADMIN, MILIT

ontslag nemen

den Dienst quittieren

de dienst verlaten

den Dienst quittieren

ontslag uit de dienst nemen

ˈQuit·te <Quitte, Quitten> [ˈkvɪtə] SUBST f

1. Quitte (Baum):

Quitte

kwee(boom)

2. Quitte (Frucht):

Quitte

kweeappel

Quitte

kweepeer

quitt [kvɪt] ADJ

quitt

quitte

mit jdm quitt sein

met iem quitte zijn

mit jdm quitt sein

van iem af zijn

mit jdm quitt werden

met iem tot een akkoord komen

jds/etw quitt sein [o. werden] veraltet

van iem/iets verlost [o. af] zijn

jds/etw quitt sein [o. werden] veraltet

van iem/iets afkomen

ˈquie·ken [ˈkviːkn̩] VERB intr

quieken

piepen

ˈquir·len¹ [ˈkvɪrlən] VERB intr

quirlen

wemelen

quirlen

krioelen

eine quirlende Großstadt

een woelige grote stad

es quirlte von Menschen

het krioelde [o. wemelde] er van de mensen