Übersetzungen für „scherzrede“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈscher·zen [ˈʃɛr͜tsn̩] VERB intr geh

scherzen

schertsen

scherzen

gekscheren

ˈHetz·re·de SUBST f abw

Hetzrede

ophitsende [o. opruiende] rede(voering)

ˈscherz·haft [ˈʃɛ͜tshaft] ADJ

scherzhaft

schertsend

scherzhaft

grappig

scherzhaft

komisch

scherzhaft

voor de grap

ˈScherz·keks SUBST m ugs

Scherzkeks

grapjas

Sche·re·ˈrei <Schererei, Scherereien> [ʃeːrəˈr͜ai ] SUBST f meist Pl ugs

Schererei

onaangenaamheid

Schererei

last

Schererei

narigheid

Schererei

chicane(s)

Schererei

geharrewar nt

ˈScherz·ge·dicht SUBST nt

Scherzgedicht

grappig gedicht nt

ˈScherz·bold <Scherzbold(e)s, Scherzbolde> [ˈ-bɔlt] SUBST m ugs

Scherzbold

lolbroek

Scherzbold

grappenmaker

Scherzbold

grapjas

ˈScherz·wort <Scherzwort(e)s, Scherzworte> SUBST nt

Scherzwort

kwinkslag

Scherzwort

grap

ˈScherf·lein <Scherfleins, Scherflein> [ˈʃɛrfl͜ain] SUBST nt meist Sg geh

Scherflein

kleine bijdrage

Scherflein

penning

(s)ein Scherflein zu etw beitragen [o. beisteuern ] [o. geben ] übtr

een kleine bijdrage tot iets leveren

(s)ein Scherflein zu etw beitragen [o. beisteuern ] [o. geben ] übtr

zijn duit in het zakje doen

(s)ein Scherflein zu etw beitragen [o. beisteuern ] [o. geben ] übtr

zijn steentje bijdragen

ˈTisch·re·de SUBST f

Tischrede

tafelrede

Tischrede

tafelspeech

ˈFest·re·de SUBST f

Festrede

feestrede

ˈNach·re·de SUBST f

1. Nachrede (Schlusswort):

Nachrede

narede

Nachrede

nawoord nt

Nachrede

epiloog

2. Nachrede (Verleumdung):

Nachrede

praatjes achter iems rug

Nachrede

kwaadsprekerij

in üble Nachrede geraten

in opspraak komen

jdn in üble Nachrede bringen

iem lasteren

üble Nachrede JUR

achterklap

üble Nachrede JUR

laster

üble Nachrede JUR

smaad

ˈGe·gen·re·de SUBST f

1. Gegenrede:

Gegenrede

tegenspraak

Gegenrede

protest nt

2. Gegenrede geh:

Gegenrede

repliek

Gegenrede

weerwoord nt

Rede und Gegenrede

woord en weerwoord

ˈThron·re·de SUBST f

Thronrede

troonrede