Übersetzungen für „sprachteilhaber“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈsprach·be·gabt ADJ

sprachbegabt

met een talenknobbel

sprachbegabt

met aanleg voor talen

ˈSprach·la·bor SUBST nt

Sprachlabor

talenpracticum nt

ˈSprach·leh·rer(in) SUBST m(f)

Sprachlehrer(in)

taalleraar(taallerares) m (f)

ˈTeil·ha·ber(in) <Teilhabers, Teilhaber> [ˈt͜ailhaːbɐ] SUBST m(f) WIRTSCH

Teilhaber(in)

vennoot(vennote) m (f)

Teilhaber(in)

compagnon m en f

Teilhaber(in)

firmant(firmante) m (f)

Teilhaber(in)

deelgenoot(deelgenote) m (f)

der leitende Teilhaber

de beherend vennoot

stiller Teilhaber

stille vennoot

ˈteil·ha·ben VERB intr unreg geh

teilhaben

deelnemen

teilhaben

deelhebben

teilhaben

delen

an etw Dat teilhaben

in iets deelnemen

an etw Dat teilhaben

deelhebben aan iets

ˈsprach·lich [ˈʃpraːxlɪç] ADJ

1. sprachlich (stilistisch):

sprachlich

talig

sprachlich

van de taal

sprachlich

taal-

sprachlich

verbaal

2. sprachlich LING:

sprachlich

taalkundig

sprachlich

qua taal

ˈSprach·füh·rer SUBST m

Sprachführer

taalgids