Übersetzungen für „tablettieren“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ra·bat·ˈtie·ren [rabaˈtiːrən] VERB trans

rabattieren

korting geven op

kom·plet·ˈtie·ren [kɔmplɛˈtiːrən] VERB trans geh

komplettieren

completeren

komplettieren

aanvullen

ko·ket·ˈtie·ren [kokɛˈtiːrən, kɔ-] VERB intr geh (liebäugeln, flirten)

kokettieren

koketteren ook fig.

mit dem Gedanken kokettieren

met de gedachte spelen

eti·ket·ˈtie·ren [etikɛˈtiːrən] VERB trans a. übtr a. abw

etikettieren

van een etiket voorzien

etikettieren

etiketteren

wat·ˈtie·ren [vaˈtiːrən] VERB trans

wattieren

watteren

wattieren

met watten voeren

sub·mit·ˈtie·ren [zʊpmɪˈtiːrən] VERB intr (bei Ausschreibungen)

submittieren

inschrijven

de·bat·ˈtie·ren¹ [debaˈtiːrən] VERB intr

debattieren

debatteren

eta·ˈblie·ren¹ [etaˈbliːrən] VERB trans

etablieren

grondvesten

etablieren

oprichten

eine Ordnung etablieren

een orde vestigen

fi·le·ˈtie·ren [fileˈtiːrən] VERB trans GASTRO

filetieren

fileren

Ta·ˈblet·te <Tablette, Tabletten> [taˈblɛtə] SUBST f

Tablette

tablet nt of f

Tablette

tabletje nt

Tablette

pil

frot·ˈtie·ren [frɔˈtiːrən] VERB trans

frottieren

krachtig (af)wrijven

frottieren

frotteren

frottieren

afdrogen

frit·ˈtie·ren [friˈtiːrən] VERB trans

frittieren

frituren

quit·ˈtie·ren [kvɪˈtiːrən] VERB trans

1. quittieren (Empfang bestätigen):

quittieren

voor ontvangst tekenen

quittieren

kwiteren

den Empfang quittieren

voor ontvangst tekenen

über eine Niederlage quittieren müssen übtr

een nederlaag moeten incasseren

2. quittieren ugs (auf etw reagieren):

quittieren

beantwoorden

quittieren

reageren

eine Bemerkung mit einem Hieb quittieren

een opmerking met een slag [o. houw] beantwoorden

3. quittieren (kündigen):

quittieren ADMIN, MILIT

ontslag nemen

den Dienst quittieren

de dienst verlaten

den Dienst quittieren

ontslag uit de dienst nemen

emit·ˈtie·ren [emɪˈtiːrən] VERB trans

emittieren ÖKOL, FIN

emitteren

boy·kot·ˈtie·ren [b͜ɔykɔˈtiːrən] VERB trans

boykottieren

boycotten

kom·mit·ˈtie·ren [kɔmɪˈtiːrən] VERB trans WIRTSCH

kommittieren

committeren

schat·ˈtie·ren [ʃaˈtiːrən] VERB trans

1. schattieren KUNST:

schattieren

schaduwen

2. schattieren LANDW:

schattieren

beschaduwen

3. schattieren (abtönen):

schattieren

nuanceren

schattieren

schakeren

am·ˈtie·ren [amˈtiːrən] VERB intr

1. amtieren (ein Amt innehaben):

amtieren

een ambt uitoefenen [o. bekleden] [o. vervullen]

amtieren

in functie zijn

als Direktor amtieren

het ambt van directeur uitoefenen

2. amtieren (fungieren):

amtieren

een ambt waarnemen

amtieren

fungeren

der amtierende Ministerpräsident

de waarnemende minister-president [o. eerste minister]

da·ˈtie·ren² [daˈtiːrən] VERB trans

1. datieren:

datieren

dateren

datieren

dagtekenen

2. datieren:

datieren

dateren

datieren

de tijd van ontstaan bepalen