Übersetzungen für „zwangstesten“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈzwangs·wei·se ADV

1. zwangsweise:

zwangsweise

gedwongen

2. zwangsweise:

zwangsweise

onvermijdelijk

zwangsweise

vanzelf

ˈzwangs·um·sie·deln VERB trans

zwangsumsiedeln

verplichten te verhuizen [o. zich elders te vestigen]

zwangsumsiedeln

deporteren

ˈZwangs·vor·stel·lung SUBST f PSYCHO

Zwangsvorstellung

dwangvoorstelling

Zwangsvorstellung

dwanggedachte

ˈZwangs·ver·stei·ge·rung SUBST f JUR

Zwangsversteigerung

openbare verkoop

Zwangsversteigerung

verkoop bij executoriale titel

ˈZwangs·geld SUBST nt JUR

Zwangsgeld

dwangsom

Zwangsgeld

astreinte

ˈZwangs·la·ge SUBST f

Zwangslage

dwangpositie

ˈZwangs·ja·cke SUBST f

Zwangsjacke

dwangbuis nt ook fig.

ˈzwangs·läu·fig ADJ

zwangsläufig

onvermijdelijk

zwangsläufig

noodzakelijk

zwangsläufig

automatisch

ˈzwang·los ADJ

1. zwanglos:

zwanglos (ungezwungen)

ongedwongen

zwanglos (ohne Förmlichkeit)

informeel

2. zwanglos (unregelmäßige Reihenfolge):

zwanglos

onregelmatig

ˈzwang·haft [ˈ͜tsvaŋhaft] ADJ

zwanghaft

dwangmatig

zwanghaft

gedwongen

ˈPfings·ten <Pfingsten, Pfingsten> [ˈ͜pfɪŋstn̩] SUBST nt

Pfingsten

Pinksteren

Pfingsten

pinkster

an [o. zu ] Pfingsten

met Pinksteren