Übersetzungen für „Bezos“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

be·zoek <bezoek|en> [bəzuk] SUBST nt

1. bezoek (het bezoeken):

bezoek

Besuch m

een bezoek aan Amsterdam

ein Besuch in Amsterdam

een bezoek aan het museum

ein Besuch des Museums

een bezoek aan het eiland

ein Besuch auf der Insel

een bezoek aan mijn ouders

ein Besuch bei meinen Eltern

een bezoek bij iem brengen

jdm einen Besuch machen

een bezoek bij iem brengen

jdn besuchen

een bezoek aan het museum brengen

das Museum besuchen

op bezoek gaan

auf [o. zu] Besuch gehen

2. bezoek (personen):

bezoek

Besuch m

be·zem <bezem|s> [bezəm] SUBST m

bezem

Besen m

ergens de bezem door halen übtr

irgendwo mit eisernem Besen kehren

nieuwe bezems vegen schoon Sprichw

neue Besen kehren gut

be·zet [bəzɛt] ADJ

1. bezet (een ruimte):

bezet

besetzt

bezet

belegt

2. bezet (tijd):

bezet

besetzt

3. bezet (personen):

bezet

(anderweitig) in Anspruch genommen ugs

ik ben bezet

ich habe zu tun

4. bezet (een gebied, gebouw):

bezet

besetzt

be·zig <bezige, beziger, bezigst> [bezəx] ADJ

1. bezig (werkzaam):

bezig

beschäftigt

bezig

tätig

hij is bezig aan zijn boek

er arbeitet an seinem Buch

net bezig zijn (iets te doen)

gerade dabei sein (etw zu tun)

2. bezig:

bezig (ijverig)

fleißig

bezig (druk bezig)

emsig

bezig (druk bezig)

rührig

bezig (druk bezig)

geschäftig

3. bezig abw:

bezig

in Aktion

hij is weer bezig

er spielt sich wieder auf

hij is weer bezig

er produziert sich wieder

be·zit [bəzɪt] SUBST nt geen Pl

bezit

Besitz m

particulier bezit

Privatbesitz m

particulier bezit

Privateigentum nt

be·zocht VERB

bezocht 3. Pers Sg Imperf van bezoeken

Siehe auch: bezoeken

be·zoe·ken <bezocht, h. bezocht> [bəzukə(n)] VERB trans

bezoeken

besuchen

bezocht door het ongeluk

vom Unglück heimgesucht

be·zo·pen [bəzopə(n)] ADJ

1. bezopen (dronken):

bezopen

besoffen

bezopen

blau

bezopen

voll

2. bezopen (onzinnig):

bezopen

verrückt

bezopen

idiotisch

be·zorgd <bezorgde, bezorgder, bezorgdst> [bəzɔrxt] ADJ

1. bezorgd (zorgzaam):

bezorgd

besorgt

bezorgd

sorgsam

2. bezorgd (ongerust):

bezorgd

besorgt

zich bezorgd maken

sich Dat Sorgen machen