Übersetzungen für „Cambuur“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

cam·per [kɛmpər]

camper [[o. kɑmpər]] camper|s SUBST f:

camper

Wohnmobil nt

cam·pus <campus|sen> [kɑmpʏs] SUBST m

campus

Campus m

pla·muur [plamyr] SUBST f geen Pl

plamuur

Spachtelmasse f

plamuur

Spachtelkitt m

cau·seur <causeur|s> [kɑuzør, kozør] SUBST m

1. causeur (gezellige prater):

causeur

Plauderer m

2. causeur (iem die een causerie houdt):

causeur

≈ unterhaltsame(r) Redner m

man·uur <man|uren> [mɑnyr] SUBST nt econ.

manuur

Mannstunde f

manuur

Personenstunde f

na·tuur [natyr] SUBST f geen Pl

natuur

Natur f

natuur (aangeboren geaardheid ook)

Art f

natuur (aangeboren geaardheid ook)

Wesen nt

schilderen naar de natuur

nach der Natur malen

somber zijn van nature

von Natur aus schwermütig sein

cul·tuur <cul|turen> [kʏltyr] SUBST f

1. cultuur (verbouw van gewassen):

cultuur

Kultur f

een stuk grond in cultuur brengen

ein Stück Land urbar machen

2. cultuur:

cultuur (beschaving)

Kultur f

cultuur (techniek en omgangsvormen)

Zivilisation f

het ministerie van Onderwijs [o. Cultuur en Wetenschappen]

das Kultusministerium

de westerse cultuur

die abendländische Kultur

fac·tuur <fac|turen> [fɑktyr] SUBST f

factuur

Rechnung f

half·uur [hɑlfyr, hɑlfyr] SUBST nt geen Pl

halfuur

halbe Stunde f

een groot halfuur

eine gute halbe Stunde

ieder halfuur/om het halfuur

jede [o. alle] halbe Stunde/halbstündlich

van een halfuur

halbstündig