Übersetzungen für „kast“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

kast <kast|en> [kɑst] SUBST f

1. kast (meubel):

kast

Schrank m

iem op de kast jagen [o. krijgen] übtr

jdn auf die Palme bringen

(als …) uit de kast komen übtr

sich (als …) outen

alles uit de kast halen übtr

alles aus sich herausholen

2. kast (ombouw):

kast

Gehäuse nt

de kast van een televisietoestel

das Gehäuse eines Fernsehers

een kast van een huis

ein riesiger Kasten

Beispielsätze für kast

de geheime kast

der Geheimschrank

een diepe kast

ein tiefer Schrank

een kast afbreken

einen Schrank abbauen

(als …) uit de kast komen übtr

sich (als …) outen

kom uit die kast vandaan!

komm aus dem Schrank heraus!

het ligt onderin de kast

es liegt unten im Schrank

de kast van een televisietoestel

das Gehäuse eines Fernsehers

een kast van een huis

ein riesiger Kasten

alles uit de kast halen übtr

alles aus sich herausholen

een boek in de kast zetten

ein Buch in den Schrank stellen

hebt u interesse voor deze kast?

haben Sie Interesse an diesem Schrank?

iem op de kast jagen [o. krijgen] übtr

jdn auf die Palme bringen

de poten van een kast/stoel/tafel

die Füße eines Schranks/die Stuhlbeine/die Tischbeine

ik kan die zware kast niet alleen hanteren

ich schaffe diesen schweren Schrank nicht allein

de mappen in de kast op een rij zetten

die Ordner im Schrank aufreihen