Niederländisch » Deutsch

eva·lu·e·ren <evalueerde, h. geëvalueerd> [evalywerə(n)] VERB trans

1. evalueren (nabespreken):

evaluieren form

2. evalueren (schatten (op)):

evaluieren form

de·va·lu·e·ren1 <devalueerde, i. gedevalueerd> [devalywerə(n)] VERB intr econ.

eva·cu·e·ren1 <evacueerde, i. geëvacueerd> [evakywerə(n)] VERB intr (weggaan uit zijn woonplaats)

ver·lui·e·ren <verluierde, h. verluierd> [vərlœyərə(n)] VERB trans

ver·slui·e·ren <versluierde, h. versluierd> [vərslœyərə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski