Übersetzungen für „Gasthuis“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

rust·huis <rust|huizen> [rʏsthœys] SUBST nt

rusthuis

Erholungsheim nt

rusthuis

Genesungsheim nt

kost·huis <kost|huizen> [kɔsthœys] SUBST nt

kosthuis

≈ Pension f

gast·heer <gast|heren> [ɣɑsther] SUBST m

1. gastheer (heer des huizes):

gastheer

Gastgeber m

2. gastheer SPORT:

gastheer

Gastgeber m

3. gastheer biol.:

gastheer

Wirt m

boot·huis <boot|huizen> [bothœys] SUBST nt

boothuis

Bootshaus nt

gast·vrij <gastvrije, gastvrijer, meest gastvrij> [ɣɑstfrɛi] ADJ

gastvrij

gastfreundlich

een gastvrij huis übtr

ein offenes Haus

land·huis <land|huizen> [lɑnthœys] SUBST nt

landhuis

Landhaus nt

landhuis

Herrenhaus nt

raad·huis <raad|huizen> [rathœys] SUBST nt

raadhuis

Rathaus nt