Übersetzungen für „Windstößen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

wind·stoot <wind|stoten> [wɪntstot] SUBST m

windstoot

Windstoß m

windstoot (heftig)

Bö(e) f

wind·streek <wind|streken> [wɪntstrek] SUBST f

windstreek

Himmelsrichtung f

windstreek

Himmelsgegend f

windstreek (kompas)

Strich m

wind·sur·fen <windsurfte, h. gewindsurft> [wɪntsʏːrfə(n)] VERB intr

windsurfen

surfen

windsurfen

Windsurfing betreiben

wind·mo·len <windmolen|s> [wɪntmolə(n)] SUBST m

1. windmolen (molen):

windmolen

Windmühle f

tegen windmolens vechten

gegen [o. mit] Windmühlen kämpfen

2. windmolen (turbine):

windmolen

Windrad nt

windmolen

Windturbine f

windmolen

Windmotor m

wind·stil [wɪntstɪl] ADJ

1. windstil (zonder wind):

windstil

windstill

2. windstil (beschut):

windstil

windgeschützt

wind·sur·fer <windsurfer|s> [wɪntsʏːrfər] SUBST m

1. windsurfer (persoon):

windsurfer

Windsurfer m

2. windsurfer (zeilplank):

windsurfer

Surfbrett nt

wind·hoos <wind|hozen> [wɪnthos] SUBST f

windhoos

Windhose f

wind·roos <wind|rozen> [wɪntros] SUBST f

windroos

Windrose f

wind·tun·nel <windtunnel|s> [wɪntʏnəl] SUBST m

windtunnel

Windkanal m