Übersetzungen für „aankondigen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

aan·kon·di·gen¹ <kondigde aan, h. aangekondigd> [aŋkɔndəɣə(n)] VERB trans

1. aankondigen (officieel bekendmaken):

aankondigen

bekannt geben

een huwelijk aankondigen

eine Vermählung bekannt geben

2. aankondigen (te kennen geven):

aankondigen

hindeuten auf +Akk

het loodsmannetje kondigt de aanwezigheid van haaien aan

der Lotsenfisch deutet auf die Nähe von Haien (hin)

3. aankondigen (inluiden, meedelen):

aankondigen

ankündigen

een trein aankondigen

einen Zug ansagen

het vertrek van de zwaluwen kondigt de winter aan

der Abflug der Schwalben kündigt den Winter an

4. aankondigen (kaartspel):

aankondigen

ansagen

aan·kon·di·gen² <kondigde zich aan, h. zich aangekondigd> [aŋkɔndəɣə(n)] VERB wk ww

aankondigen zich aankondigen (zich openbaren):

aankondigen

sich ankündigen

Beispielsätze für aankondigen

een huwelijk aankondigen

eine Vermählung bekannt geben

een trein aankondigen

einen Zug ansagen