Niederländisch » Deutsch

ont·sie·ren <ontsierde, h. ontsierd> [ɔntsirə(n)] VERB trans

ig·no·re·ren <ignoreerde, h. geïgnoreerd> [ɪxnorerə(n)] VERB trans

1. ignoreren (negeren):

2. ignoreren (niet weten):

af·poei·e·ren <poeierde af, h. afgepoeierd> [ɑfpujərə(n)] VERB trans (wegsturen)

ple·zie·ren <plezierde, h. geplezierd> [pləzirə(n)] VERB trans

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] VERB trans

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):

poei·e·ren VERB trans

poeieren → poederen

Siehe auch: poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] VERB trans

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

bot·vie·ren <vierde bot, h. botgevierd> [bɔtfirə(n)] VERB trans form

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] VERB trans

1. versieren (opschikken, verfraaien):

3. versieren (voor elkaar krijgen):

4. versieren ugs (verleiden):

as·so·cië·ren <associeerde, h. geassocieerd> [ɑsoʃerə(n)] VERB trans

ren·te·nie·ren <rentenierde, h. gerentenierd> [rɛntənirə(n)] VERB intr

1. rentenieren (van zijn rente leven):

2. rentenieren (niets uitvoeren):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski