Niederländisch » Deutsch

ca·ta·lo·gi·se·ren <catalogiseerde, h. gecatalogiseerd> [kataloɣizerə(n)] VERB trans

uit·gie·ren <gierde uit, h. uitgegierd> [œytxirə(n)] VERB trans (met ‘het’)

af·poei·e·ren <poeierde af, h. afgepoeierd> [ɑfpujərə(n)] VERB trans (wegsturen)

as·so·cië·ren <associeerde, h. geassocieerd> [ɑsoʃerə(n)] VERB trans

au·to·pa·pie·ren [ɑutopɑpirə(n)] SUBST Pl

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] VERB trans

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):

poei·e·ren VERB trans

poeieren → poederen

Siehe auch: poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] VERB trans

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

ple·zie·ren <plezierde, h. geplezierd> [pləzirə(n)] VERB trans

tui·nie·ren <tuinierde, h. getuinierd> [tœynirə(n)] VERB intr

1. tuinieren (als beroep):

ver·lui·e·ren <verluierde, h. verluierd> [vərlœyərə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski