Übersetzungen für „cipierster“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ver·sier·ster SUBST f

versierster weibliche Form von versierder

Siehe auch: versierder

ver·sier·der <versierder|s> [vərsirdər] SUBST m

versierder

Charmeur m

uit·voer·ster SUBST f

uitvoerster weibliche Form von uitvoerder

Siehe auch: uitvoerder

uit·voer·der <uitvoerder|s> [œytfurdər] SUBST m

1. uitvoerder bouww.:

uitvoerder

Bauführer m

2. uitvoerder (van testament, vonnis):

uitvoerder

Vollstrecker m

kam·peer·ster <kampeerster|s> [kɑmperstər] SUBST f

kampeerster weibliche Form von kampeerder

Siehe auch: kampeerder

kam·peer·der <kampeerder|s> [kɑmperdər] SUBST m

kampeerder

Camper m

win·ke·lier·ster SUBST f

winkelierster weibliche Form von winkelier

Siehe auch: winkelier

win·ke·lier <winkelier|s> [wɪŋkəlir] SUBST m

winkelier

Ladenbesitzer m

winkelier

Geschäftsinhaber m

ci·pier <cipier|s> [sipir] SUBST m

cipier

Gefängniswärter m

ver·eer·ster SUBST f

vereerster weibliche Form von vereerder

Siehe auch: vereerder

ver·eer·der <vereerder|s> [vərerdər] SUBST m

vereerder

Verehrer m

spaar·ster SUBST f

spaarster weibliche Form von spaarder

Siehe auch: spaarder

spaar·der <spaarder|s> [spardər] SUBST m

spaarder

Sparer m

ju·we·lier·ster SUBST f

juwelierster weibliche Form von juwelier

Siehe auch: juwelier

ju·we·lier <juwelier|s> [jywəlir] SUBST m

juwelier

Juwelier m