Niederländisch » Deutsch

pro·du·ce·ren <produceerde, h. geproduceerd> [prodyserə(n)] VERB trans

1. produceren (voortbrengen):

2. produceren jur. (overleggen):

re·pro·du·ce·ren1 <reproduceerde, h. gereproduceerd> [reprodyserə(n)] VERB trans

1. reproduceren (weer voortbrengen):

2. reproduceren (nabootsen):

4. reproduceren (uitvoeren):

5. reproduceren (uit het geheugen opzeggen) psych.:

co·pro·duc·tie <coproductie|s> [koprodʏksi] SUBST f

im·po·ne·rend [ɪmponerənt] ADJ

waar·de·rend [warderənt] ADJ

koorts·we·rend ADJ

koortswerend → koortsverdrijvend

Siehe auch: koortsverdrijvend

koorts·ver·drij·vend [kortsfərdrɛivənt] ADJ


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski