Übersetzungen für „flüssige“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

flui·tis·te SUBST f

fluitiste weibliche Form von fluitist

Siehe auch: fluitist

flui·tist <fluitist|en> [flœytɪst] SUBST m

1. fluitist (fluitspeler):

fluitist

Flötist m

2. fluitist (scheidsrechter):

fluitist

Schiri m ugs

krui·si·gen <kruisigde, h. gekruisigd> [krœysəɣə(n)] VERB trans

kruisigen

kreuzigen

fluit·sig·naal <fluitsig|nalen> [flœytsɪɲal] SUBST nt

fluitsignaal

Pfeifsignal nt

fluï·de SUBST nt

fluïde → fluïdum

Siehe auch: fluïdum

fluï·dum [flywidʏm] SUBST nt geen Pl

1. fluïdum (uitvloeiende stof):

fluïdum

Fluidum nt

magnetisch fluïdum

magnetisches Fluidum

2. fluïdum nat.:

fluïdum

Fluid nt

fluim <fluim|en> [flœym] SUBST f

1. fluim (slijmachtige stof):

fluim

Schleim m

2. fluim (mispunt):

fluim

Ekel nt

fluit <fluit|en> [flœyt] SUBST f

1. fluit:

fluit (blaasinstrument: in orkest)

Flöte f

fluit (blaasinstrument: eenvoudig en klein)

Pfeife f

op de fluit spelen

auf der Flöte spielen

2. fluit (geluid):

fluit

Pfiff m

geen fluit ugs

nicht die Bohne

fluks [flʏks] ADV

fluks

flugs

flui·ten¹ <floot, h. gefloten> [flœytə(n)] VERB trans

1. fluiten (geluid voortbrengen):

fluiten

pfeifen

zijn hondje fluiten

(nach) seinem Hund pfeifen

2. fluiten (als scheidsrechter leiden):

fluiten

pfeifen

fluit·je <fluitje|s> [flœycə] SUBST nt

dat is een fluitje van een cent

das ist ein Kinderspiel

flui·tist <fluitist|en> [flœytɪst] SUBST m

1. fluitist (fluitspeler):

fluitist

Flötist m

2. fluitist (scheidsrechter):

fluitist

Schiri m ugs

fluis·te·ren <fluisterde, h. gefluisterd> [flœystərə(n)] VERB trans

1. fluisteren:

fluisteren (zacht zeggen)

flüstern

fluisteren (geheimzinnig)

tuscheln

iem iets in het oor fluisteren

jdm etw ins Ohr flüstern

2. fluisteren:

fluisteren (op bedekte wijze zeggen)

flüstern

fluisteren (op bedekte wijze zeggen)

munkeln

fluisteren (hatelijk)

zischeln

fluisteren (hatelijk)

gehässig reden über +Akk