Übersetzungen für „hortus“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

abor·tus <abortus|sen> [abɔrtʏs] SUBST m

1. abortus:

abortus (zwangerschapsonderbreking)

Abtreibung f

abortus (door specialist)

Schwangerschaftsunterbrechung f

een abortus opwekken

abtreiben

2. abortus (miskraam):

abortus

Abort m

abortus provocatus

Abtreibung

hor·ten <hortte, h. gehort> [hɔrtə(n)] VERB intr

1. horten (schokken):

horten

holpern

een hortende stijl

ein abgehackter Stil

2. horten (haperend spreken):

horten

stocken

hortend spreken

abgerissen [o. stockend] sprechen

lo·tus <lotus|sen> [lotʏs] SUBST m

lotus

Lotos m

coï·tus [koitʏs] SUBST m geen Pl

coïtus

Koitus m form

coïtus

Geschlechtsakt m

foe·tus <foetus|sen> [føtʏs] SUBST nt of m

foetus

Fötus m

foetus

Fetus m

hort <hort|en> [hɔrt] SUBST m

hort

Ruck m

met horten en stoten

ruckweise

de hort op zijn [o. gaan] (aan de zwier)

bummeln ugs

de hort op zijn [o. gaan] (ervandoor)

weg sein; weggehen

shorts [ʃɔːrts] SUBST Pl

shorts

Shorts Pl

hor·tend ADJ

hortend → horten

Siehe auch: horten

hor·ten <hortte, h. gehort> [hɔrtə(n)] VERB intr

1. horten (schokken):

horten

holpern

een hortende stijl

ein abgehackter Stil

2. horten (haperend spreken):

horten

stocken

hortend spreken

abgerissen [o. stockend] sprechen

ha·bi·tus [habitʏs] SUBST m geen Pl

habitus

Habitus m

for·tuin² <fortuin|en> [fɔrtœyn] SUBST nt

1. fortuin (geluk, voorspoed):

fortuin

Glück nt

zijn fortuin zoeken

sein Glück suchen

2. fortuin (kapitaal):

fortuin

Vermögen nt

fortuin maken

ein Vermögen machen

een man van fortuin

ein reicher Mann