Niederländisch » Deutsch

ver·lui·e·ren <verluierde, h. verluierd> [vərlœyərə(n)] VERB trans

il·lu·stre·ren <illustreerde, h. geïllustreerd> [ɪlʏstrerə(n)] VERB trans

per·sis·te·ren <persisteerde, h. gepersisteerd> [pɛrsisterə(n)] VERB intr

frus·tre·ren <frustreerde, h. gefrustreerd> [frʏstrerə(n)] VERB trans

1. frustreren (teleurstellen, ontzeggen):

2. frustreren (dwarsbomen, verijdelen):

per·fo·re·ren2 <perforeerde, h. geperforeerd> [pɛrforerə(n)] VERB intr (doorbreken)

per·mit·te·ren1 <permitteerde zich, h. zich gepermitteerd> [pɛrmiterə(n)] VERB wk ww

permitteren zich permitteren (zich veroorloven):

per·si·fle·ren <persifleerde, h. gepersifleerd> [pɛrsiflerə(n)] VERB trans

per·fec·ti·o·ne·ren <perfectioneerde, h. geperfectioneerd> [pɛrfɛkʃonerə(n)] VERB trans

per·so·ni·fië·ren <personifieerde, h. gepersonifieerd> [pɛrsonif(i)jerə(n)] VERB trans

re·pa·trië·ren2 <repatrieerde, h. gerepatrieerd> [repatrijerə(n)] VERB trans (terugbrengen)


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski