Übersetzungen für „potje“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

pot·je <potje|s> [pɔcə] SUBST nt

1. potje:

potje (kleine pot)

Töpfchen nt

potje (glas)

Glas nt

geen potje zo scheef of er past een dekseltje op Sprichw

jeder Topf findet seinen Deckel

geen potje zo scheef of er past een dekseltje op Sprichw

für jeden Topf findet sich ein Deckel

2. potje (partijtje) SPORT:

potje

Partie f

een potje huilen/vechten/vrijen

weinen/kämpfen/schmusen

een potje kaarten

eine Partie Karten spielen

Beispielsätze für potje

zijn eigen potje koken

sein Essen selbst kochen

buiten het potje piesen (overspel)

fremdgehen

een potje kaarten

eine Partie Karten spielen

een potje zuur (gemengde groente)

Mixed Pickles Pl

een potje huilen/vechten/vrijen

weinen/kämpfen/schmusen

bij iem een potje kunnen breken übtr

bei jdm einen Stein im Brett haben

geen potje zo scheef of er past een dekseltje op Sprichw

jeder Topf findet seinen Deckel